vrijdag 18 mei 2018

Op zoek naar jonge libellen langs de Buulder AA bij de Kleine Bruggen

Vandaag wilde ik langs een sloot of beekje gaan kijken of er al libelles te zien waren. Meestal rond medio mei ligt de piek van het uitsluipen: de laatste vervelling van de larve van een libelle, waarna hij uit het larvehuidje kruipt en na een tijdje klaar is voor zijn eerste vlucht.
Ik besloot naar de oevers van de Buulder AA te gaan bij de Kleine Bruggen, waar veel gras en riet is, dus daar zouden ze te zien moeten zijn, althans: sommige soorten, want elke soort sluipt weer op een ander tijdstip uit. Vorige week toen ik er was zag ik er nog geen.

Dus ging ik op pad met mijn camera en macrolens. Libelles zie je vaak al van verre vliegen, maar voor andere insecten moet je goed rondkijken en dook ik dus ook regelmatig met mijn neus in het gras en het riet. Het is steeds weer verrassend om een insectje te zien wat je nog nooit eerder zag.

Maar vandaag ging ik met name voor de libelles. Of libellen. Beide woorden worden gebruikt. Om de vele soorten een beetje uit elkaar te kunnen houden en herkennen heeft men de orde libellen in 2 onderorden verdeeld: we hebben er allemaal wel eens van gehoord: de zgn. JUFFERS en de ECHTE LIBELLEN.
Globaal kun je ze herkennen aan onderstaande verschillen:

Juffers:
  • 4  gelijke vleugels die in rust langs hun lijfje hangen
  • tengerder dan libellen
  • ronde ogen aan de zijkant van hun kop
Echte libellen:
  • robuuster
  • vliegen behendiger, en snel ook
  • ongelijke vleugels die in rust meestal uitgespreid zijn
  • achtervleugels aan de basis breder
  • grote ogen die elkaar bovenop de kop bijna raken
Oke, dan weet je dus alleen nog maar of het een libelle of een juffer is. Maar....dat is alvast een begin. Daarnaast hebben beide ordes nog onderfamilies:

Onderfamilies juffers: 
Beekjuffers  Pantserjuffers Waterjuffers Breedscheenjuffers 

Onderfamilies echte libellen:
Glazenmakers Rombouten Bronlibellen Glanslibellen Korenbouten 

Vandaag heb ik beide soorten zien vliegen :-). Voor het uitsluipen moet ik weldra een keer expliciet gaan zoeken naar de larven. Daar zal ik een apart blogpost aan wijden. Nu eerst mijn libelles van vandaag:

Allereerst, jawel, ogen opzij en tenger: een juffer, en wel de azuurwaterjuffer (Coenagrion puella) :
de blauwste van alle waterjuffers:


Een 33 tot 35 mm grote juffer die in stilstaand water maar ook in beken veel voorkomt. Ze is moeilijk op naam te brengen. Kenmerkend is de hoefijzervormige zwarte vlek op het tweede achterlijfsegment. De vrouwtjes komen in een donkere en een lichte variant voor.

De mannelijke exemplaren hebben een lichter en uitgebreider blauw dan andere waterjuffers. Op segment 2 staat meestal een U-vormige zwarte tekening, die niet is verbonden met de achterrand. Dat kun je wel een beetje herkennen op mijn foto.  De zwarte stukjes op segmenten 3, 4, en 5 zijn zeer kort, alle ongeveer een vijfde van de segmentlengte. Hierdoor komt het middengedeelte van het achterlijf zeer blauw over, met een regelmatig patroon van zwarte vlekjes. Segment 6 is voor circa de helft zwart, segment 7 is vrijwel geheel zwart. De segmenten 8 en 9 zijn grotendeels blauw. Aan de zijkant van het achterlijf lopen de zwarte vlekken uit in een smalle streep richting de voorrand van de segmenten. De schouderstrepen zijn normaal ontwikkeld. Zo, nu zie je eens hoe moeilijk dat op naam brengen is. Dat kan eigenlijk altijd pas achteraf als je de foto op de pc bekijkt en tegelijkertijd de documentatie kunt raadplegen.

Bij de vrouwelijke exemplaren zijn lichte delen groen tot blauw van kleur. Meestal hebben ze een (vrijwel) geheel donkere achterlijfsrug. Dan zal dit wel een mannetje zijn.
De eitjes hebben twee tot vijf weken nodig om larve te worden. De larven overwinteren en sluipen na een jaar uit tussen mei en augustus met de grootste aantallen in juni. De imagines (volwassen dieren) hebben een maximale levensverwachting van vier weken.


Dan trof ik nog een ander juffertje aan, ook een tenger beestje, met de naam Lantaarntje (Ischnura elegans):


Een 30 à 34 mm grote juffer die zich in elk zoetwater thuis voelt.
Het achterlijf is geheel zwart, op één blauw segment (het achtste) na, wat blauw kan zijn, of bij een deel van de vrouwtjes bruin, of tegen het zwarte aan. En waarvan de naam lantaarntje is afgeleid. Het Lantaarntje heeft ruitvormige en meestal tweekleurige pterostigmata en ronde achterhoofdsvlekken. Die kun je op mijn foto goed zien:


Ik denk dat het een vrouwtje is. Om determinatie nog extra moeilijk te maken: de kleuring bij de vrouwtjes is variabel, men onderscheidt vijf vormen, waarvan twee tijdelijk zijn en later overgaan in één van de andere drie:
  • typica - borststuk (groen-blauw, achterlijfsegment 8 blauw, duidelijke schoudernaadstreep.
  • infuscans - borststuk groen of (gelig-)lichtbruin, achterlijfsegment 8 (donker)bruin, duidelijke schoudernaadstreep.
  • infuscans-obsoleta - borststuk bruingeel, grijsgeel tot oranjegeel, achterlijfsegment 8 (donker)bruin, geen of erg smalle schoudernaadstreep. In deze vorm kan het dier makkelijk verward worden met de Tengere grasjuffer.
  • rufescens - borststuk oranje/roze, achterlijfsegment 8 blauw, geen of erg smalle schoudernaadstreep. Deze vorm verkleurt na circa één week tot de vorm infuscans-obsoleta.
  • violacea - borststuk violet, achterlijfsegment 8 blauw, duidelijke schoudernaadstreep. Deze vorm verkleurt na enige tijd tot de vorm infuscans of typica.

Ik denk......dat het de infuscans is! Ik heb haar aangemeld bij waarnemingen. Had eerst bedacht dat het een watersnuffel was, maar dat bleek niet te kloppen. Volgens waarnemingen is het een lantaarntje, welke staat er niet bij. Best wel leuk dat determineren. Maar je zult het niet altijd goed hebben. Dat geeft ook niet. Soms hoor je van waarnemingen wat het dan wel is.

En toen vloog er een echte "echte libel" voor me langs, een forse opvallende verschijning die idd behendig en snel door het riet vloog: het was de zgn. Platbuik (Libellula depressa):

Ik kon niet echt dichtbij komen dan vloog hij snel weer weg: 


De platbuik is een forse gedrongen libel, behorend tot de korenbouten, die opvalt door het duidelijk afgeplatte en brede achterlijf waaraan de naam 'plat'buik te danken is. Daaraan kun je hem makkelijk herkennen. De kleur van het achterlijf, het grootste deel van het lichaam, is blauw bij de mannetjes en geel bij de vrouwtjes. Verder heeft hij opvallende basisvlekken op de vleugels.  Hij kan een lichaamslengte bereiken van 39 tot 48 millimeter. De vrouwtjes blijven in de regel iets kleiner dan de mannetjes.


De kop valt duidelijk op door de grote opvallende ogen, de oogkleur is rood. De antennes zijn zeer kort en nauwelijks te zien. De kaken van de platbuik zijn groot en hebben een gekarteld oppervlak. De kaken worden gebruikt om prooidieren te vermalen waarna ze door de gepaarde monddelen in de spijsverteringsopening worden gebracht.
Het borststuk is gewelfd en sterk behaard, de weerszijden  zijn zeer licht van kleur. Aan de bovenzijde van het borststuk zijn twee paar vleugels gehecht, de onderzijde draagt drie paar poten.
De achtervleugels zijn korter dan de voovleugels en hebben elk een donkere vlek aan de vleugelbasis, de vleugeladeren die in de vlek gelegen zijn hebben een gele kleur. De vleugels hebben ook aan iedere voorrand aan het uiteinde een smalle zwarte vleugelcel, dit wordt het pterostigma genoemd. Waarschijnlijk dienen deze pterostigmata om de vleugels tijdens het vliegen meer stabiliteit te geven.  Aan de vleugelbasis zijn kleine, opvallend wit gekleurde structuren aanwezig, deze structuren zijn bekend als de membranula.
De poten zijn zwart van kleur maar het dijbeen of femur -het eerste zichtbare deel van de bovenzijde bezien- is bruin van kleur. De poten zijn lang en zijn voorzien van borstelige stekels. De poten worden tijdens het vliegen naar voren gehouden en vormen zo een vangkorfje, de stekels vervullen hierbij een rol. In het korfje wordt een buitgemaakt prooidier in vlucht vastgehouden terwijl deze met de kaken worden verkleind.
Het achterlijf is het meest opvallende deel van de libel, het achterlijf is breed en enigszins lancetvormig. De kleur van het achterlijf verandert ook naarmate de libel ouder wordt en verschilt uiteindelijk per sekse. De vrouwtjes en alleen de jonge mannetjes zijn geelbruin van kleur, de zijkanten van het derde tot het zevende lichaamssegment zijn duidelijk lichter tot geel van kleur. De mannetjes krijgen later een blauwe verkleuring op het achterlijf, dit wordt wel berijping genoemd. Oudere vrouwtjes kleuren donkerder en kunnen ook een blauwe kleur krijgen maar wel in mindere mate. Bij de vrouwtjes blijven altijd de gele segmentranden zichtbaar terwijl deze bij mannetjes geheel verkleuren naar blauw. Zowel bij jonge mannetjes als vrouwtjes zijn in het achterlijf opvallende luchtbellen zichtbaar. Bij oudere mannetjes zijn de luchtbellen door de berijping niet meer te zien.

Het is een buitengewoon mooie libelle. De vliegtijd loopt van eind april tot begin september, met een piek in de tweede helft van mei en de eerste helft van juni, dus ik zal hem zeker nog wel vaker zien. Ik heb hem aangemeld bij waarnemingen. Ook deze is bevestigd. Altijd leuk!

Een stukje verderop zag ik veel van deze opvallende libelles: de Weidebeekjuffer (Calopteryx splendens ):
Ik kon helaas niet dichterbij komen, dan vlogen ze telkens weg:


De weidebeekjuffer is een prachtige, grote, opvallende juffer, bij iedereen geliefd vanwege de diepblauwe kleuren. Mannetjes hebben een geheel blauw lijf, en over de vleugels lopen blauwe banden. Vrouwtjes zijn onopvallender gekleurd, en hebben een metaalgroen lijf. De vleugels missen de blauwe band, maar hebben wel een groenige waas over zich. Dit is dus een mannetje:


Je ziet ze veel bij beken. De beken moeten echter niet te veel schaduw hebben, niet al te snel stromen en een ruige oevervegetatie is een pre. Ook de waterkwaliteit moet op zijn minst redelijk zijn. Door verbetering van de waterkwaliteit heeft de soort zich sterk uitgebreid in Nederland. Op geschikte plekken kunnen zich soms tientallen dieren ophouden op enkele meters beek.
De vliegtijd is erg lang, van mei tot augustus. Het hoogtepunt ligt in juni en juli.

Misschien nog wel het meest betoverende aan de weidebeekjuffer is zijn gedrag. Alleen al de dwarrelende vlucht van de mannetjes, waarbij de vleugelvlekken prachtig zichtbaar worden is een feest voor het oog. Mannetjes nemen allemaal een territorium in langs geschikt voortplantingshabitat en verjagen met felle dansvluchten andere mannetjes. Bij hogere dichtheden zie je meerdere mannetjes in een wervelstorm over het water dartelen: dat is puur genieten! Ook de manier waarop ze indruk proberen te maken op de dames is leuk om te zien: ze gooien hun kontje omhoog waardoor er een witte onderkant van het achterlijf zichtbaar word, laten zich op het water vallen en drijven al fladderend met de stroom mee. Mannetjes zijn zo agressief in hun poging te paren met een vrouwtje dat het vrouwtje noodgedwongen onder het wateroppervlak verdwijnt en de eitjes diep onder water afzet, zodat ze buiten het bereik is van de mannetjes. Vrouwtjes die nog niet gepaard hebben zie je dan ook met enige regelmaat achtervolgd worden door een hele rits aan mannetjes, dat is erg mooi om te zien. Maar hier zaten ze veelal op het hoge gras:


Ik heb ook nog een grijsbruinejuffer gezien, maar die gunde mij niet de tijd om haar vast te leggen. Jammer!

Tot zover de libelles. Ik ga binnenkort nog eens kijken, mits het nog een beetje begaanbaar is daar. Dat was vandaag al moeilijk door het hoge gras:


Maar ik vind het wel heerlijk zo door het gras te struinen:


Zo zag ik bijvoorbeeld dit grijze rupsje verstrengeld in de top van een plant, het blijkt de rups van de salamonszegelbladwesp (Phymatocera aterrima)
 te zijn:


Die wesp behoort tot de familie van de bladwespen waarvan het imago zwart is en vliegt van eind april tot juni. De larve, een bastaardrups, is lichtgrijs met een bolronde zwarte kop met een oog. Hij wordt 12 tot 14 millimeter lang. Naast de zes borstpoten ("insectenpoten"), die zwart zijn, heeft de larve nog 16 schijnpoten in de lichaamskleur. Ze gebruiken soorten salomonszegel als waardplant zoals hier op mijn foto. De verpopping vindt plaats in de grond in een cocon. De pop overwintert.


De salomszegelbladwesp (plaatje internet):


Dit mooie kleine insectje viel mij op door zijn felle kleur en fraaie tekening, het is de Geelbandlangsprietmot (Nemophora degeerella):


Een vlinder uit de familie langsprietmotten. Langsprietmotten zijn kleine vlinders, in de volksmond vaak motten genoemd. Ze zijn herkenbaar doordat de voelsprieten of antennae bij de mannetjes aanzienlijk langer zijn dan de rest van het dier. De mannetjes maken in groepen baltsvluchten bij de uiteinden van takken waarop een vrouwtje zit. De voelsprieten van vrouwtjes zijn korter en dikker dan die van de mannetjes. 

De geelbandlangsprietmot heeft een spanwijdte van 16 tot 23 millimeter. De mannetjes van de geelbandlangsprietmot hebben opvallend lange voelsprieten die bijna viermaal zo lang zijn als de voorvleugels terwijl de sprieten van de  vrouwtjes slechts iets langer zijn dan de voorvleugel. Dit is dus absoluut duidelijk een mannetje. Wat een sprieten!!! En wat een prachtige kleuren:


Je ziet ze in nat bosrijk gebied zoals hier en de vliegtijd is van mei tot en met juli. De rups leeft op bladresten van berken. De volwassen vlinder heeft de adderwortel, gewone margriet en de brandnetel als voedselplant.
Ook deze heeft waarnemingen bevestigd.

En dan hier  een prachtig exemplaar van de Grote Dansvlieg (Empis tessellata):


In Nederland en België komen meer dan 200 soorten dansvliegen voor.
Het is een vlieg, die onder andere leeft van andere vliegen en behoort tot de familie dansvliegen (Empididae). De grote dansvlieg (Empis tesselata) is met zijn 13 mm verreweg de grootste.Vliegt van mei tot augustus  en zuigt vaak nectar uit bloemen. Hij is 11-13 mm lang en heeft een lange, omlaaggerichte zuigsnuit.


Hij is herkenbaar aan de zwarte dijen met rode schenen, een zwart borststuk met grijze strepen en een gele vleugelbasis. De mannetjes onderscheiden zich van de vrouwtjes door de donkere en bredere vleugels. Ik denk dat dit een mannetje is omdat de ogen dicht bij elkaar staan:


Tijdens de zomer voeren ze groepsgewijs een paringsdans uit en zie je ze soms in een grote zwerm dansen. De mannetjes hebben dan een flinke prooi bij zich die ze eerder hebben gedood. Als er een vrouwtje langskomt bieden ze haar deze bruidsschat aan en kunnen ze, terwijl zij daarvan eet, met haar paren. Het mannetje hangt dan met zijn voorpoten aan een tak terwijl hij het vrouwtje en haar prooi met zijn midden- en achterpoten vasthoudt.

Dit fraaie kevertje is de groene bladsnuitkever (Phyllobius argentatus):


Het is een snuitkever die 4-6 mm groot is, snuitje meegerekend, overdag actief is en van de bladeren vreet. Je ziet ze veel (vooral parend) in mei. Hij is bijna helemaal bedekt met glanzende groene schubjes met metaalachtige glans, vaak goudachtig, met uitzondering van delen van de poten en de antennen. De kleurschubben verliezen ze gemakkelijk en dan wordt de donkere kleur van de chitine daaronder zichtbaar: dan blijft een zwart snuittorretje met geribbelde dekschilden over. Op de dekschilden zijn donkere lengtegroeven aanwezig. Het lichaam is langwerpig en de kop is verlengd in een brede snuit. De sprieten zijn bruin of zwart. Het is een goede vlieger. 


Ik zag er veel op de brandnetel. Daar komen ze veel op voor zowel larven als imago's. Als larf leven de brandnetelsnuittorren nl. in de wortels van de grote brandnetel, waarin ze overwinteren en zich ook verpoppen. Ze lijken op de maden van vliegen. In het daaropvolgende voorjaar verschijnt de kever.


De Nederlandse naam is niet zo duidelijk, want er zijn veel snuitkevers die op blad zitten en groen zijn. Deze soort is zowel geelgroen als blauwgroen, wat bij deze parende exemplaren goed te zien is:


Ik heb zoveel mooie beestjes gezien. Vroeger zou ik gezegd hebben: ik heb niks gezien. Maar je moet goed kijken! De natuur zit vol met prachtige insecten. Misschien niet meer zoveel als vroeger, want het gaat slecht met de insecten. Maar ze zijn er nog wel.

Voor de verandering weer eens een spin. Waar ik was zag ik er heeeel veel op de bodem in de strooisellaag rondrennen: de oeverwolfspin (Pardosa prativaga):


De oeverwolfspin komt vooral voor in natte graslanden, zoals hier. Vaak in grote aantallen bij elkaar. Dat is bij spinnen best bijzonder, omdat de meeste soorten niets van soortgenoten moeten hebben. Het feit dat ze vaak dicht bij elkaar rondrennen en hun bruine kleur heeft ze de naam wolfspinnen gegeven. In West Europa komen wel 100 soorten voor, die zonder microscopisch onderzoek vaak nauwelijks uit elkaar te houden zijn. Vooral het geslacht Pardosa, dat je heel veel in tuinen vindt, kent een aantal sterk op elkaar gelijkende soorten. Ik heb haar aangemeld bij waarnemingen: misschien krijg ik zekerheid.


Wolfspinnen als soort zijn lichtgrijs tot donkerbruin, vaak getekend met strepen of vlekjes. De lichaamslengte varieert van 0,4 tot 4 centimeter.
Sommige soorten leven in holtes om hun prooien op te wachten terwijl andere rondzwerven op zoek naar een geschikt slachtoffer. In tegenstelling tot de meeste andere spinnen hebben wolfspinnen een goed gezichtsvermogen en kunnen zodoende goed jagen.
Op de spinnen uit het geslacht Sosippus na gebruiken de wolfspinnen hun spinsel niet om vallen te maken, wel is er van een aantal soorten bekend dat ze hun spinsel gebruiken als soort van reddingslijn, tijdens het lopen spinnen ze een lijn die voorkomt dat ze in dieptes vallen of wegwaaien. Mannetjes die een lijn van een vrouwtje vinden, volgen deze ook dikwijls om zodoende te kunnen paren.
Vrouwelijke spinnen dragen hun bevruchte eieren mee in een eicocon, een ronde zak van draad:


Gravende soorten verbergen hun eicocon ondergronds. Na het uitkomen van de eitjes klimmen de jongen op de rug van hun moeder, die ze gedurende aanzienlijke tijd mee draagt. Het zijn dus eer goede moeders.
Ook bij wolfspinnen is er een verschil tussen mannetjes en vrouwtjes. De mannetjes zijn wat kleiner, meestal veel donkerder van kleur en hun palpen zijn vaak grote zwarte waaierachtige gevallen. Voordat er gepaard wordt, zwaaien de mannetjes daarmee heen en weer (baltsen) voor het vrouwtje.

Bijzondere spin. Wat is het toch fijn dat je al die beestjes vergroot kunt zien op je computer. Dan zie je pas hoe mooi ze zijn! In sommige gevallen zie je iets anders dan je dacht gezien te hebben toen je de foto maakte, zoals hier:


Een spin, maar hij bleek op zijn kop te hangen. Beetje moeilijk te determineren zo. Maar ik denk dat het de kraamwebspin is (Pisaura mirabilis) :

Kraamwebspinnen (Pisauridae) zijn een familie van spinnen bestaande uit 339 soorten in 53 geslachten, waartoe de vorige spin ook behoort. Deze familie komt wereldwijd voor op de grond, op het wateroppervlak en op waterplanten. Kraamwebspinnen danken hun Nederlandse naam aan hun vorm van broedzorg waarbij een web wordt gemaakt dat dient als een soort kraamkamer.
Ze leven in de buurt van water. Om de aandacht van een vis te trekken, steken ze een poot in het water en als de nieuwsgierige vis komt kijken wordt deze door de spin gegrepen. Ze maken geen web, maar rennen op de grond achter hun prooi aan. De vrouwtjes houden de eicocon in hun cheliferen en dragen hem zo onder het lichaam mee. Voordat de spinnetjes worden geboren, wordt de cocon gelegd in een tentvormig kraamweb. De jonge spinnetjes worden tot hun tweede vervelling bewaakt door de moeder, waarna ze een zelfstandig leven tegemoet gaan.

Nog een keer de grote dansvlieg:




En dan hier het gewone strontvliegje in acrobatische poses:
Foto's zijn niet scherp maar ik vond ze wel leuk:


Zijn onderkant:


Zijn bovenkant:


Behalve de groene bladsnuitkever zag ik ook nog veel van deze kevers; het Zwart soldaatje (Cantharis rustica) :


Het zwarte soldaatje is een kever die behoort tot de zgn ECHTE weekschildkevers, ook wel soldaatjes genoemd (Cantharidae). Die zijn een familie van kevers (Coleoptera). Weeksschildkevers hebben een zacht schild. 
De lichaamslengte ligt tussen de 9 en 12,5 millimeter. De kop en antennes zijn zwart, met uitzondering van de oranjerode monddelen en eerste 2 à 3 antennesegmenten. Het halsschild is oranjerood aan de randen en heeft in het midden een zwarte vlek. De dekschilden zijn zwart. De poten zijn zwart, met uitzondering van de oranjerode dijbenen. De onderzijde is oranjerood, net als de bovenzijde van het achterlijf. Deze steekt vaak in een punt onder de dekschilden uit. Dat is allemaal mooi te zien op mijn foto.
Niet verwarren met het donker soldaatje: het zwart soldaatje lijkt er sterk op, maar die is wat groter en heeft echter geheel zwarte poten en de zwarte vlek op het borstschild raakt meestal de voorrand.
HIj leeft in gebieden met hoog gras en open bosgebieden. Zowel de larven als de volwassen kevers leven van allerlei insecten, die ze voornamelijk bejagen op bloemen. De kevers vliegen van midden mei tot eind juni.

Dit kleine beestje is het de Gewone schorpioenvlieg (Panorpa communis):


Het is een insect uit de familie schorpioenvliegen (Panorpidae). Komt bij ons algemeen voor, op lage vegetatie op wat vochtige, beschaduwde plekken. De vliegtijd is meestal tussen mei en september.
Het is een geel insect met zwarte brede rechthoekige vlekken op de rug. Aan de kop zit een lange rode snuit waarmee het kleine insecten eet. De vleugels zijn doorzichtig met zwarte vlekken. De lichaamslengte varieert van 0,9 tot 2,5 cm.

Wereldwijd zijn ongeveer 500 schorpieoenvlieg soorten beschreven, verdeeld over een vijftal geslachten. Het is een interessante groep die behoort tot de oudste insectenordes die een volledige gedaanteverwisseling doormaken.

Kenmerkend voor sommige schorpioenvliegen (soorten welke behoren tot de familie van de Panorpidae) is het tangvormig orgaan dat mannetjes aan het achterlijf hebben, dat omhoog gekruld wordt gedragen en dat daarom enigszins doet denken aan de staart van een schorpioen, maar geen angel heeft en verder volkomen ongevaarlijk is. Het insect gebruikt het alleen bij de paring. Is op mijn foto goed te zien.
Het zijn roofinsecten, die naast dode insecten en ander aas, ook worden aangetrokken door plantaardig voedsel.

Het laatste insect van vandaag was er een die ik moeilijk kon determineren: in eerste instantie dacht ik dat het een sluipwesp was, maar de antennes zijn niet zo lang, dus ben ik gaan zoeken onder de roofvliegen en trof daar een treffende gelijkenis aan, ik denk dat het de Zwartvlerkbladjager (Dioctria oelandica) is:


Het is een vliegensoort uit de familie van de roofvliegen (Asilidae). 
Roofvliegen zijn vaak harige, langgerekte vliegen die jacht maken op andere insecten. Echte schoonheden zijn het niet, maar ze kunnen erg snel en behendig vliegen. In close-ups valt pas goed op hoeveel haar ze eigenlijk hebben. Roofvliegen hebben een korte, stevige priksnuit, waarmee ze hun prooi doorboren en vervolgens leegzuigen. Er zijn heel veel soorten roofvliegen, maar helaas lijken ze allemaal erg op elkaar.
Alle roofvliegen vangen hun prooi net als libellen in de vlucht en gebruiken vaak een vaste uitkijkplek, waar ze ook weer terugkomen om de prooi op te eten.
  

Komt in ons land algemeen voor in bosranden en struwelen op een vaak iets vochtige, zandige bodem, zoals hier waar ik was. Hij wordt 15-20 mm , de grootste Dioctria-soort in Nederland. Vliegtijd eind april – begin juli; piek: eind mei – half juni. Hij jaagt vanaf bladeren van bomen en struiken. Zoals op onderstaande foto te zien is heeft hij een insect buitgemaakt:


Ik denk dat dit een mannetje is. Hij heeft opvallend verdonkerde vleugels, bij het vrouwtje lichter getint, soms
helder. Achterlijf en borststukrug glimmend zwart. Gezicht met glimmend zwarte
middenstreep. Poten; bovenste helft oranjerood, onderste helft zwart.
Ik heb hem aangemeld bij waarnemingen in de hoop een bevestiging te krijgen.

Dat waren de insecten die ik vandaag gefotografeerd heb. Tijdens mijn zoektocht om de beestjes te determineren kwam ik een leuk pdf tegen waarin afbeeldingen staan van alle roofvliegen, echt heel erg mooi om eens te bekijken:


Naast insecten heb ik ook nog wat foto's gemaakt van de flora in dit gebied. ik zag vandaag de eerste korenbloem aan het begin van mijn wandeling in het bloemenveld nabij de vistrap:


De korenbloem vind ik samen met de klaproos de mooiste veldbloemen. Voor de beschrijving zie mijn blogpost van vorig jaar:

http://natuurfotografieanitasart.blogspot.nl/search?q=korenbloem


Ook mooi is het Driekleurig viooltje (Viola tricolor) :


Viooltje (Viola) is een geslacht uit de viooltjesfamilie (Violaceae).
Het geslacht kent circa vierhonderd soorten. De meeste soorten worden op vochtige en iets beschaduwde plaatsen aangetroffen. In België en Nederland komen in het wild 12 soorten voor. 

Deze is het driekleurig viooltje die tot 30 cm hoog kan worden.
De bloemen zijn driekleurig. Meestal niet effen wit of paars. De twee rechtopstaande kroonbladen zijn meestal violet. De twee zijdelings naar achteren gebogen kroonbladen neigen wat meer naar blauw. Het onderste kroonblad is geel of wit gekleurd met een violet vlekje beneden, dat eindigt in een spoor dat met nectar is gevuld. Het driekleurig viooltje wordt beschermd voor zelfbevruchting doordat een klepje bij het gaatje van de bolvormige stempel het binnenvallen van eigen stuifmeel voorkomt. Na het rijpen springen de eenhokkige vruchten met drie kleppen open. Bij het openspringen worden de zaden weggeslingerd. Ook heeft het zaad een mierenbroodje, waardoor het ook door mieren verspreid wordt. De bloeitijd is van mei tot oktober. 
Het driekleurig viooltje geurt licht. Er bestaat een oude legende die het verhaal vertelt van het viooltje dat een verleidende en betoverende geur had. De mensen konden de geur niet weerstaan en moesten gewoon aan het viooltje ruiken. Hierbij vertrapten de mensen het graan en koren rondom het viooltje. Dit stemde het plantje verdrietig en het bad tot God om haar de verlokkende geur te ontnemen. Sindsdien heeft het viooltje geen geur meer.

Dit is het Klein hoefblad (Tussilago farfara):


Het klein hoefblad  is een 10- 30 cm hoge plant, behorend tot de composietenfamilie (Asteraceae). De bloeitijd ligt vroeg, gewoonlijk in maart en april. De plant behoort tot de naaktbloeiers: de bladeren verschijnen pas na de bloei. Tijdens de bloei zijn de bladeren beperkt tot korte, groene of rode schubjes langs de stengel. Na de bloei ontwikkelen deze zich tot hartvormig of ronde en getande bladeren. Deze, aan de onderkant viltig behaarde bladeren staan in een rozetvormige krans rond de steel.
De plant is een pioniersplant die zich vooral op nieuwe gronden goed thuis voelt, vaak zie je hem dan tussen grassen in betrekkelijk nieuwe wegbermen of hellingen. Maar ook hier op zonnige open plaatsen.

Deze plant kennen we allemaal wel: het is de Witte klaver (Trifolium repens) :


Een vaste plant uit de vlinderbloemenfamilie (Leguminosae), die zijn naam te danken heeft aan de overwegend witte kleur van de bloeiwijzen:


 Het is een bekende soort die voorkomt in graslanden, op gazons en in wegbermen. De soortsaanduiding repens is Latijn voor "kruipend", een verwijzing naar de kruipende stengels. Het blad uit drie deelblaadjes. Soms komen er planten voor met vier deelblaadjes, het (klavertjevier), dat geluk zou brengen door het te plukken of aan te raken. Ik weet nog dat ik vroeger wel eens een klevertje vier heb gevonden. De bloei is van juni (nu al vroeg dus) tot de herfst. Je ziet het ook veel in wielanden: het bevat een hoog gehalte aan eiwitten en mineralen, het wordt graag gegeten door het vee.

In een week tijd is door het warme weer het weiland praktisch niet meer begaanbaar en is de bloemenpracht alleen nog te bewonderen vanaf het pad:


Hier staat volop de Dagkoekoeksbloem:


De Dagkoeksbloem is een overblijvende zacht behaarde plant, die 30 tot 90 cm hoog kan worden. Hij is goed te herkennen aan:
- helder roze (zelden witte) niet geurende bloemen,
- die overdag open zijn én
- de behaarde stengel én
- de grote, eveneens behaarde bladeren:


Door de kruipende wortelstok groeit de plant vaak in groepen. Ze groeit op vochtige, voedselrijke, zandige grond aan slootkanten en bosranden en in lichte loofbossen, zoals hier.Ze is een in Nederland zeer algemeen voorkomende plant. Bloei is vanaf mei tot en met oktober (november) met helder roze (zelden witte) bloemen. De hoofdbloei valt in mei en juni, maar in de herfst kan een tweede bloei plaatsvinden. De bloemen hebben vijf diep ingesneden kroonbladeren. Op het eerste gezicht lijken het er tien. Ze groeien in losse vertakte bloeiwijzen. De kelkbladen zijn vergroeid tot een kelkbuis. De kelkbuis van de mannelijke bloemen is smaller dan die van de vrouwelijke bloemen.
In tegenstelling tot de avond- en nachtkoekoeksbloem zijn de bloemen van de dagkoekoeksbloem, zoals de naam al zegt, overdag geopend. Die van de andere twee gaan aan het einde van de middag pas open. Daarnaast zijn de bloemen van de avond- en nachtkoekoeksbloem geurend en respectievelijk wit en wit/geel/roze van kleur.

Ik zag hier ook heel veel brandnetels, hoge struiken ook: de Grote brandnetel  (Urtica dioica) :


Ik vroeg me af waarom die hier nu zoveel voorkomt. Dat heb ik even opgezocht:
zeer algemene plant die voorkomt op voedselrijke, ruderale plaatsen. Wat betekent dat nu weer? Ruderaal terrein is de aanduiding voor een biotoop dat gekenmerkt wordt door ernstige menselijke verstoring doordat er materiaal, met name puin of stenen, is toegevoegd en dat een grote hoeveelheid voedingsstoffen bevat, met name stikstof. Voorbeelden van ruderaal terrein zijn bouwterreinen, industrieterreinen, spoor- en wegbermen, slootkanten, braakliggende terreinen en plantsoenen. De ruderale vegetaties bestaan uit vaak tweejarige, hoog opgroeiende kruidachtige planten: de ruderale soorten. Hij groeit waar de mens composthopen, landbouwgronden en moestuinen aanlegt want hij houdt van een grond die rijk is aan nitraten en organische meststoffen. Nou ja, het enige wat hier van toepassing is, is dat het een slootkant betreft, dacht niet dat het hier verontreinigd is. Maar vroeger hebben hier wel landbouwkavels gelegen, dan zal dat het wel zijn.

Als je goed kijkt zie je dat er tussen de brandnetels een fijn blauw bloempje bloeit: het is de Overblijvende ossentong (Pentaglottis sempervirens):


De plant komt oorspronkelijk uit Zuidwest-Europa en Klein-Azië en wordt in België en Nederland als sierplant in tuinen gekweekt van waaruit ze af en toe verwildert: in het wild is ze zeer zeldzaam. Ik heb haar aangemeld bij waarnemingen; ik kan me niet voorstellen dat ze hier groeit terwijl ze zeldzaam is. Maar dat zou wel mooi zijn natuurlijk!

De bladeren zijn eirond tot eirond-lancetvormig, waarvan de bovenste zittend zijn en de onderste lang gesteeld. De bloeitijd loopt van april tot juli in Noordwest-Europa, maar in het Middellandse Zeegebied kan de plant tot september in bloei worden aangetroffen. De alleenstaande, blauwe, bijna stervormige, 0,8-1,5 cm grote bloemen hebben een witte keel.

Deze witte schermbloem is het Zevenblad (Aegopodium podagraria) :


Het is een vaste plant uit de schermbloemenfamilie (Umbelliferae of Apiaceae). De plant groeit op beschaduwde plaatsen in heggen, tuinen, wegbermen en akkerranden op vochtige of bemeste grond. Zevenblad bloeit met een samengesteld scherm met twaalf tot twintig stralen zonder omwindsels. De bloeitijd is van mei tot augustus. De bloemen zijn meestal wit, en hebben een doorsnede van 1 mm. Er zijn vijf kroonblaadjes met naar binnen gekrulde punten. De stengels zijn hol en gegroefd. Zevenblad wordt 60–90 cm hoog. 

Ook een van de mooiste weide bloempjes vind ik deze: de Scherpe boterbloem (Ranunculus acris) :


De plant bloeit van april tot in de herfst. De bloem is glanzend goudgeel, in doorsnede 1,5-2,5 cm en heeft vijf kroonbladen. Er liggen behaarde kelkblaadjes tegen de kroon aan en er zijn veel meeldraden. De behaarde bloemsteel is rond en niet gegroefd. De scherpe boterbloem draagt dopvruchten met een kort, krom snaveltje. De plant kan maximaal 1 m hoog worden.

Het is hier zo mooi met al die bloeiende planten:


Ook de oever van de Buulder AA is rijk beplant, daar ga ik een ander keer meerdere foto's van maken:




Straks, rond juni ga je hier de witte waterlelies zien:


De witte waterlelie (Nymphaea alba) is een algemeen voorkomende waterplant met drijvende bladeren. De witte waterlelie groeit in stilstaand en zwak stromend water met een diepte van maximaal 1,5 m. Tegen watervervuiling is de plant redelijk goed bestand.

Langs de kant in het gras zag ik verschillende Barnsteenslakjes:


Voor de beschrijving zie een andere blogpost:



Dat waren de foto's van vandaag. Ik heb weer veel moois gezien op een redelijk klein stukje oever langs de Buulder AA. Het is een prachtige meanderende beek, het is er heerlijk wandelen en genieten van de natuur. Binnenkort zal het er niet meer begaanbaar zijn, vanwege de hoge wilde begroeiing. En misschien maar goed ook, zodat de insecten zich ongestoord kunnen voortplanten. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten